Een methode om de snelheid van het licht te meten is in 1850 bedacht door Foucault.
Bij deze methode valt een lichtstraal vanuit L op een heel snel draaiend spiegeltje
A in punt M; M is het punt waaromheen A draait. De weerkaatste straal raakt een
tweede spiegel B in punt P. Vanuit B wordt die de straal weer precies naar het M
teruggekaatst. Dit lukt als B een cirkelvormige holle spiegel is waarbij M samenvalt
met het middelpunt van de cirkel waarvan B een deel is. A staat in een iets andere
stand dan toen de lichtstraal er de eerste keer op viel, waardoor het licht richting
Q wordt weerkaatst. De richtingsverandering bewijst dat het licht tijd nodig heeft
om de afstand van M naar P en terug te overbruggen. Meting van de afstand MP, de
draaisnelheid van het spiegeltje en de richtingsverandering van de lichtstraal
stelde Foucault in staat om de lichtsnelheid vast te stellen.
Figuur 1.7 Het licht valt op punt M, terwijl
het spiegeltje in stand 1 staat. Dan legt het de afstand MP en terug af. Intussen
is het spiegeltje over een hoek
gedraaid, waardoor het licht vanaf M in de richting van
Q wordt teruggekaatst. De hoek
is dan
omdat de normaal met het spiegeltje
mee over een hoek
draait.
Bron Middelink - Systematische Natuurkunde deel B.
In 1887 deden Michelson en Morley een experiment om na te gaan of de lichtsnelheid
misschien afhing van de richting waarin licht loopt. Gaat licht van noord naar zuid
even snel als van west naar oost? Een ogenschijnlijk bizarre vraag, maar 127 jaar
geleden had men goede reden om aan te nemen dat het antwoord "nee" moest zijn.
Licht is een golfverschijnsel, zoals bleek uit interferentieproeven uit het begin
van de 19e eeuw: licht + licht kan duisternis geven - een effect dat met het begrip
golf eenvoudig te verklaren is. Maar als licht zich gedraagt als een golf, door welk
medium planten deze golven zich dan voort? Zoals het water de 'drager' is van de
golven op zee, en lucht de drager is van geluidsgolven, net zo moet er een drager
zijn van de lichtgolven, dacht men. Die drager kreeg alvast een naam, 'ether' en men
ging aan de slag om eigenschappen van die ether op te sporen. Het lukte niet om
enige eigenschap als dichtheid of elasticiteit vast te stellen. Bovendien zou de
ether reusachtig uitgestrekt moeten zijn - hij moet immers de lichtgolven van de
sterren naar ons toe dragen. Ook zou de ether in glas moeten kunnen doordringen,
zelfs in onze ogen om daar het licht naar ons netvlies te dragen.
De aarde zou in zijn baan rond de zon door de ether heen vliegen. De aarde draait
met een snelheid van 30 km/s rond de zon en er zou dus sprake moeten zijn van een
stevige 'etherwind'. En, zo was het idee, de lichtsnelheid met etherwind tegen zou
meetbaar kleiner moeten zijn dan gemeten in een richting loodrecht op die wind.
Michelson en Morley slaagden erin de lichtsnelheid met een nauwkeurigheid van 10
km/s te bepalen. Een effect van 30 km/s 'wind tegen' zou de lichtsnelheid dus
meetbaar kleiner moeten laten worden. Zij maten echter geen verschil of ze nu in de
ene richting, of juist in een richting daar loodrecht op hun metingen verrichten. De
lichtsnelheid is een constante, was hun conclusie.
Einstein schafte later het hele begrip ether af. Licht kan zich door vacuüm
voortplanten en heeft geen dragende stof nodig. Er bestaat dus ook geen etherwind -
licht gaat van noord naar zuid even snel als van west naar oost.
Een vereenvoudigde schematische weergave van het Michelson-Morley experiment staat
in figuur 1.8. Een lichtbundel vanuit de bron wordt gesplitst op de
half-doorlaatbare spiegel M in twee bundels 1 en 2 die via M1
respectievelijk M2 terugkeren naar de spiegel M in de kijker T. Hier
veroorzaken de twee bundels een interferentiepatroon als de spiegels M1
en M2 net niet loodrecht op elkaar staan. De snelheid van de opstelling
t.o.v. de mogelijk aanwezige ether is gegeven door v. De aanwezigheid van een ether
zou de relatieve weglengtes die de stralen afleggen en daardoor het
interferentiepatroon beïnvloeden. Dit werd niet waargenomen en daarmee was de
etherhypothese weerlegd.
Figuur 1.8 Schematische weergave van het
Michelson-Morley experiment.Figuur 1.9 Opstelling van
het Michelson-Morley experiment