In een Stern-Gerlach-opstelling worden elektronen met spin-up naar boven afgebogen, en die met spin-down naar beneden. Boven/beneden is gedefinieerd t.o.v. de gradiënt van het magneetveld die traditioneel langs de verticale z-as wordt gekozen. Als vervolgens elektronen met spin-up door een tweede Stern-Gerlach-opstelling worden gestuurd, georiënteerd in dezelfde richting, dan is de uitkomst met zekerheid weer spin-up, en idem voor spin-down.
- Deze waarnemingen leggen vast dat de spinoperator in de z-richting eigenwaarden moet hebben. (Voor het gemak laten we hier de constante achterwege.) Ook geldt dat de spin-up en spin-down toestanden elkaar wederzijds uitsluiten en dus in het quantummechanische formalisme orthogonaal zijn.
- Het is eenvoudig te bewijzen dat de Pauli-operator met de spin-up en spin-down eigentoestanden de unieke representant is van de spin-observabele in de z-richting. Met een vergelijkbaar argument volgt dat de spin-observabelen in de x- en y-richting uniek gerepresenteerd worden door de Pauli-operatoren .
We beschouwen nu een experiment waarin met een Stern-Gerlach-opstelling eerst spin-up deeltjes worden geselecteerd. Vervolgens worden met een tweede opstelling spinmetingen verricht in een geroteerde richting, zeg de x-richting. Het experimentele resultaat is dat men zowel deeltjes met spin-up als spin-down meet, gelijkelijk verdeeld.
Dit kan verklaard worden met de formules (3.47ab). Daarmee berekenen we de kans dat een deeltje geprepareerd in de up-toestand , d.w.z. met spin-½ in de positieve z-richting, bij meting gevonden wordt met spin ½ in de geroteerde richting met :