Hoofdstuk 2. De relativiteit van gelijktijdigheid

Samenvatting

  • Een referentiekader bestaat uit een groot aantal 'waarnemers' die ten opzichte van elkaar in rust zijn: een stelsel van ruimte- en tijdcoördinaten.
  • Wanneer verschillende waarnemers gegevens met elkaar willen uitwisselen, moeten ze hun klokken synchroniseren (gelijk zetten). Dit synchroniseren gebeurt via het uitwisselen van lichtsignalen. Als de klokken van twee waarnemers gesynchroniseerd zijn, wijzen hun klokken steeds hetzelfde aan.
  • De lichtsnelheid is voor alle waarnemers even groot. Dit leidt tot een draaiing van de tijd- en plaats-as over een hoek die afhangt van de grootte van de snelheid. De draaiingshoek α wordt gegeven door tanα=v/c . De grootst mogelijke draaiing bedraagt hierdoor 45o.
  • Relatieve snelheidsparameter β - de verhouding v/c - verschilt alleen noemenswaardig van 0 als v erg groot is.
  • Lijnen die voor een waarnemer gelijke tijdstippen aangeven lopen evenwijdig aan zijn plaatsas. Het concept gelijktijdigheid van gebeurtenissen hangt hierdoor af van het gekozen referentiekader: of aan twee gebeurtenissen hetzelfde tijdstip wordt toegekend, hangt af van hoe snel de waarnemers bewegen. Gelijktijdigheid is een relatief begrip.
  • In de opvattingen van Newton was de tijd, en daarmee gelijktijdigheid, absoluut en de lichtsnelheid afhankelijk van de snelheid van de waarnemer. Einstein gaat uit van een absolute waarde van de lichtsnelheid, waaruit volgt dat gelijktijdigheid een relatief begrip is.
  • Lichtseconde - de afstand die het licht in 1 seconde in het vacuüm aflegt: 3 · 108 m.