Hoofdstuk 3. Oorzaak en gevolg

3.3 Snelheden optellen volgens Einstein

Afbeelding
Figuur 3.3 Optelling van snelheden volgens Einstein
  • We kijken nogmaals naar een vergelijkbaar experiment, alleen heeft de trein nu een snelheid van v = ½ c en rent het meisje met de blauwe ogen ook met u’ = ½ c door de trein naar voren. Het is niet moeilijk te zien waar de rode wereldlijn voor de trein in figuur 3.3 moet lopen: omdat die half zo snel gaat als het licht, moeten de onderste twee liggende zwarte pijlen even lang zijn. Nu weten we dat vanwege het tweede postulaat de lichtsnelheid hetzelfde is in de rode trein als voor ons (de waarnemers in het zwart), zodat er maar één gele pijl is die het lichtsignaal voorstelt in beide stelsels. Maar waar moet de blauwe wereldlijn van het meisje komen?

    Als iets in het rode stelsel beweegt met de helft van de lichtsnelheid, dan moet dat voorwerp in dezelfde tijd precies half zo ver komen als een lichtsignaal in dat stelsel. Zoals je weet worden de afstanden in de trein gemeten in de rode x’-richting, en niet langs de horizontale zwarte lijnen. Daarom loopt de blauwe pijl precies zo dat de twee rode tweepuntige pijlen even lang zijn, wat betekent dat het meisje met de blauwe ogen in de x-richting inderdaad telkens de helft van de afstand aflegt die een lichtflits in diezelfde tijd aflegt.

Bepaal met behulp van figuur 3.4 de snelheid van trein en meisje in beide stelsels (je geeft dus 4 getallen) uitgedrukt in c.