Als gelijktijdigheid afhangt van de bewegingstoestand van de waarnemer, bestaat in
theorie het gevaar dat ook de tijdsvolgorde van twee gebeurtenissen relatief wordt.
Dit zou leiden tot het verlies van causaliteit: de oorzaak moet altijd aan
het gevolg vooraf gaan.
Causaliteit wordt gered doordat het gevolg altijd binnen de voorwaartse
lichtkegel van de oorzaak moet liggen. En de lichtkegel van een gebeurtenis
breidt zich met de lichtsnelheid in ruimtetijd uit- de maximale snelheid waarmee een
signaal (licht, radiogolf of afgeschoten kogel) zich kan uitbreiden.
Lichtkegels liggen onder en boven een ruimtepunt P. De onderste, de achterwaartse
lichtkegel, geeft aan welke gebeurtenissen P kunnen beïnvloeden; de
bovenste, de voorwaartse lichtkegel, geeft aan welke gebeurtenissen door P
beïnvloed kunnen worden.
Het optellen van snelheden verloopt bij Einstein
anders dan bij Newton. Bij Newton geldt voor de somsnelheid u van twee
snelheden u' en v:
. Bij
Einstein komt hier een correctieterm bij:
Deze term zorgt ervoor dat de somsnelheid de lichtsnelheid nooit
overschrijdt. Bovendien volgt eruit dat aan de eis dat de lichtsnelheid voor alle
waarnemers even groot is, wordt voldaan.