De tweelingparadox laat zien dat tijdsuitrekking een werkelijk effect is:
bewegende klokken lopen écht langzamer. Dit feit leidt op zichzelf al tot een
paradox: als beweging volgens de relativiteitspostulaten relatief is, zou dat ook
moeten gelden voor het langzamer lopen van klokken. Met andere woorden:
Als A's klok langzamer loopt dan die van B, omdat A
beweegt ten opzichte van B, kunnen we toch ook zeggen dat de klok van B juist
langzamer loopt dan die van A, omdat B in beweging is ten opzichte van A?
In het volgende gedachte-experiment komt deze paradox duidelijk naar voren.
We geven Nora en Vera, twee helften van een identieke tweeling, exact dezelfde
klokken die precies gelijk zijn gezet en even snel lopen. Vera gaat daarna op
ruimtereis, waarbij ze met grote snelheid een eind door het heelal reist om
vervolgens weer naar huis terug te keren. Nora blijft achter. Op een gegeven
moment komt Vera thuis. Omdat zij in beweging was, heeft haar klok minder snel
gelopen en is er voor haar minder tijd verstreken dan voor haar geliefde zuster op
aarde. Bij thuiskomst blijkt dat Nora veel ouder is geworden dan zij; als ze erg
lang is weggebleven en snel genoeg heeft gereisd, kan het zelfs zijn dat Nora
allang is overleden. Dat is pas drama!
Is dit briljante fictie of bikkelharde realiteit? En als het echt kan, hoe valt
de asymmetrie ervan dan te rijmen met het relativiteitspostulaat? Welnu, het
antwoord luidt: ja, het kan echt. De asymmetrie wordt duidelijk als je goed kijkt
naar de schematische weergave van het reisavontuur in figuur 4.3.
De waarnemer op de zwarte w-tijdas is natuurlijk Nora, die thuis op haar plek
blijft, wachtend op haar zus. De reis van Vera in het rode ruimteschip bestaat uit
twee symmetrische delen: eerst beweegt ze zich met een snelheid v van de
aarde af, en vervolgens keert ze (bliksemsnel) om en reist ze terug met de
snelheid -v. Een eendimensionaal blokje om - iets saaiers lijkt nauwelijks
voorstelbaar.
Omdat de tijdsuitrekking alleen afhangt van het kwadraat van de snelheid, loopt
haar klok net zoveel langzamer op de heenweg als op de terugweg. Volgens de
formule uit paragraaf 4.2 is er op het moment dat er voor Nora bijvoorbeeld t1
= 30 jaar verstreken is, voor Vera nog maar t'1 verstreken,
gegeven door
t1′=t1⋅√1−β2
De reizende tweelingzus kan t'1 zo kort maken als ze wil; ze
hoeft alleen maar de juiste snelheid v te kiezen. Als ze bijvoorbeeld
reist met v= 2/3 c , wordt
t1′=0,75⋅t1 en
t1′=22 jaar!
Figuur 4.3 maakt duidelijk hoe de asymmetrie ontstaat. Vlak voor ze omkeert,
beschouwt Vera wa nog als gelijktijdig met haar eigen tijd w'1,
maar een ogenblik later is wb voor haar gelijktijdig geworden.
Ze maakt dus op de een of andere manier een sprong in de tijd van wa
naar wb - of iets geloofwaardiger, als we de knik in de rode
wereldlijn bij het omkeerpunt een beetje afronden: dan zwiept Vera razendsnel door
de periode tussen wa en wb.
Dat is geen relatieve bewering, omdat ze van snelheid
verandert. Zij ondergaat een enorme vertraging en dat is een fysisch effect dat ze
objectief kan vaststellen, net zoals je meteen voelt wanneer een auto waarin je
zit plotseling remt. Haar zus Nora ondergaat geen vertraging, waardoor er een
objectieve asymmetrie ontstaat - en daarin ligt de oplossing van de paradox.
Deze dramatische asymmetrie is onontkoombaar als één van de zussen in
rust blijft en we erop staan dat er op enig later tijdstip een reünie
plaatsvindt. Sommige experts zijn daarom van mening dat het tijdsverschil wordt
veroorzaakt door de versnelling, zodat het niet puur een effect van de speciale
relativiteit is. Toch hangt het uiteindelijke effect alleen af van de relatieve
snelheid tussen beide waarnemers en de duur van de reis. We kunnen een uitstekende
benadering van het effect geven met een optelling van kleine segmentjes waarin de
ruimtezus zich met verschillende snelheden voortbeweegt ten opzichte van de
thuisgebleven tweelingzus. Bovendien heeft het afronden van de scherpe bocht niets
te maken met de duur van de reis: we kunnen het effect daarvan zo klein maken als
we willen.
Het belangrijkste is dat de tweelingparadox een waarachtig effect is, dat ook
proefondervindelijk is bevestigd. In 1971 zijn experimenten uitgevoerd waarin een
zeer accurate atoomklok in een vliegtuig met een gemiddelde snelheid van 950
kilometer per uur een reis om de aarde maakte. Daarna was er een miniem maar
significant verschil te zien met de verstreken tijd op identieke klokken die in
het laboratorium waren achtergebleven, precies in overeenstemming met de formule
van Einstein. De berekening voor dit speciale geval dient als illustratie van het
meer algemene verschijnsel dat als twee mensen zich langs willekeurige
wereldlijnen voortbewegen, degene met de 'langste' wereldlijn het jongst zal
blijven.