Hoofdstuk 6. Energie en impuls

6.4 E = mc2

Equivalentie van energie en massa

De relativiteitstheorie geeft het verband tussen de energie en de massa van een deeltje als:

E =  m rel c 2 =γm c 2 = m c 2 1 v 2 / c 2
  • In de vorige paragraaf hebben we een 'ruimtetijd'-impulsvector (γmc, βγmc) voor massieve deeltjes geïntroduceerd die op natuurlijke wijze volgde uit de relativistische relatie tussen verschillende stelsels. De ruimtecomponent βγmc kunnen we beschouwen als de fysische impuls p, omdat in het limietgeval β = v/c 0 geldt dat γ 1, zodat

     βγmcβmc=mv

    De component p 0 =γmc kunnen we met een soortgelijk argument interpreteren als de relativistische generalisatie van de massaparameter mc, en dat is precies wat Einstein voorstelde. Hij definieerde een relativistische massa als

    m rel =γm

    die zoals je ziet afhankelijk is van de snelheid.

    We hebben hierboven gezien dat de totale relativistische massa, die snelheidsafhankelijk is, behouden blijft. Einstein concludeerde hieruit dat de relativistische energie van een massief deeltje zal worden gegeven door de relatie

    E c = m c rel =γmc

    Daarmee komen we tot de opzienbarende conclusie die Einstein als eerste trok, namelijk dat er een verband is tussen de energie en de massa van een deeltje. Dit is de alom gelauwerde vergelijking die de equivalentie van energie en massa tot uitdrukking brengt, en die gekenmerkt wordt door een niet te evenaren eenvoud, kracht en schoonheid.

Tegenwoordig drukken natuurkundigen het verband tussen massa en energie vaak anders uit: ze zeggen dat de invariante massa (of rustmassa) m correspondeert met de invariante 'lengte' van de relativistische energie-impulsvector (E,pc). In formulevorm:

E 2   p 2 c 2  = (γ mc 2 ) 2 (βγmc) 2 c 2 = m 2 c 4

Deze uitdrukking beschrijft ook fotonen en andere massaloze deeltjes, want voor m = 0 vinden we E = ±pc.

Zoals je weet zijn rustmassa en lichtsnelheid voor alle inertiële waarnemers even groot. Berekening van de invariante lengte is daarom onafhankelijk van de snelheid van de waarnemer, net zoals in het vorige hoofdstuk het ruimtetijd interval s dat was.

Afbeelding
Figuur 6.6 Invariante lengte van de energie-impulsvector